zwerfruimte

Geraakt door een baksteen

Ik kan mij voorstellen dat die mensen die weten dat ik in Eindhoven woon, met deze titel denken dat ik aanwezig was bij de rellen in mijn stad bij het ingaan van de avondklok. Dat was gelukkig niet het geval. Nee ik ben geraakt door een denkbeeldige baksteen, de baksteen in de maag waar iedere Belg mee is geboren: het zelf willen bouwen. Het boek Wanderspace/Zwerfruimte van het Vlaamse architectenbureau RE-ST is vormgegeven als een baksteen; qua kleur en maat. Het is zwaar en licht tegelijkertijd. Zwaar is de boodschap, de boodschap dat we – en dat geldt ook voor Nederlanders – het anders moeten doen. Licht is het poëtische taalgebruik. Ik kan het dan ook niet laten veel te citeren: ‘RE-ST zet ons met zijn verhaal op een intelligente manier op ons nummer. De mensheid moet haar kamer opruimen. We hebben rommel gemaakt. We kunnen het eigenlijk al doen met wat we hebben. Dat wat we al hebben is veel te veel in vergelijking met wat we echt nodig hebben. We hebben last van cognitieve dissonantie, we willen het ‘teveel’ niet zien. (..) RE-ST nodigt ons uit om in de plooien van onze eigen antropocentrische honger, onze eigen hebzucht en hoogmoed opnieuw nederigheid te ontwikkelen, gewoon om meer en beter te doen met wat we al tot onze beschikking hebben. We kijken te vaak zonder te zien, we gebruiken te vaak zonder te beseffen.’ Dat komt wel even binnen, in ieder geval bij mij. Het past ook bijzonder goed in het gedachtegoed van de circulaire economie dat deze week centraal staat.

Je zou je kunnen afvragen wat je hier als architect aan kan doen. Het bureau heeft met steun van het Stimuleringsfonds voor Architectuur in 2014 een onderzoek gedaan naar de winst van het niet bouwen. Zij kwamen tot tien tactieken: intensief ruimtegebruik, meervoudig ruimtegebruik, slopen, restaureren/renoveren/herbestemmen, splitsen/samenvoegen, tijdelijk en tussentijds ruimtegebruik, omkeerbaar ruimtegebruik, bewust niet gebruiken en opruimen. De constatering is dat er niet te weinig gebouwen zijn. ‘We hebben er te veel en we gebruiken ze slecht. Behoorlijk ruimtegebruik begint met een kaart van de zwerfruimte’. Prachtig vind ik het idee voor ministerie of Europees commissariaat van onderbenutting!

De schrijvers halen professor Geert Bekaert aan, waar ik zelf nog les van heb gehad toen ik Bouwkunde studeerde op wat toen nog de TH heette. ‘Hij constateerde dat de architect niet langer vormgever was van ruimte en ruimtelijkheid, hij werd meegezogen in de maalstroom van economische vermenevuldigingen. Hij ontpopte zich tot ontwerper van fiscaal voordelige luchtkastelen. (..) Het is aan de architect om de juiste diagnose te maken van de behoeften van de mens en gemeenschap.’ De schrijvers zijn fan van ongevraagd advies, een instrument dat onze huidige Rijksbouwmeester ook omarmt. Het is een methode om uit te leggen dat het anders kan, dat er meestal wel alternatieven zijn. (..) Wat wil men echt?’

‘Het volstaat niet om onderbenutte ruimte en geformuleerde behoeftes met elkaar te verbinden. Je moet ook de gemene grond tussen mensen vinden. Op zwerfruimte werken, is verzoenend ontwerpen.’ Zwerfruimte moet meer worden geactiveerd, we moeten meer doen met wat we hebben, alleen bouwen als het echt niet anders kan en afbreken als het nodig is.’ Dat is anders en dat is dus wennen. Bouwen is altijd als vooruitgang beschouwd. Maar de auteurs melden ‘In tijden waarin de biodiversiteit, de luchtkwaliteit, het klimaat erop achteruitgaan, is een overconsumptie van nog meer beschikbare ruimte niet verantwoord.’

Maar hoe krijgen we dit aan de gang? ‘Architecten kunnen de handschoen oppakken door zwerfruimte op te sporen, te analyseren, te activeren of op te ruimen. Dit is een effectief afremmingsmechanisme van een oververhitte bouwsector. Maatschappelijk is het rendabel, financieel nog niet.’ Dat komt omdat we alleen rekenen voor de gevolgen op de korte termijn. We zouden kunnen leren van andere instrumenten en bijvoorbeeld een bouwcompensatiefonds oprichten. ‘We willen geen extra kubieke meters bebouwde ruimte toevoegen. Wie dat doet moet er elders even veel weghalen. Door iets af te breken, een gebouw te vervangen of geld in een fonds te stoppen. Het geld uit het fonds kan gebruikt worden om ons ruimtelijk dieet te betalen. Bouwen is namelijk verslavend.’ We moeten afkicken en architecten kunnen ons daarbij helpen. Maar wat mij betreft, ligt de verantwoordelijkheid bij iedereen die zich bezig houdt met ruimtelijke opgaven. Opdrachtgevers, overheid en adviseurs. De bijzondere rol van de architect wordt door de auteurs omschreven als die van een ruimtelijke zorgverlener, iemand die met verbeeldingskracht ons kan overtuigen hoe we zwerfruimte voor een betere toekomst kunnen inzetten. Deze boodschap werd verbeeld (en verwoord) door middel van een baksteen en ik ben erdoor geraakt.

Een uitstekende recensie van dit boek is geschreven door Gerard van Bortel, TU Delft, auteur bij Rooilijn.

www.rooilijn.nl/auteur/gerard-van-bortel

1000 750 Joan